Tekst in bewerking
* 1. Direct nadat de keuzetrekstoot is uitgevoerd en aangegeven is wie de beginstoot wordt toegekend, plaatst de arbiter de ballen als volgt in de beginpositie:
* 2. Vanuit de beginpositie moet direct vanaf de rode bal worden gespeeld.
* 3. Moeten tijdens de partij of bij het einde van de partij, voor de gelijkmakende beurt als bedoeld in artikel 5206 lid 2, de ballen opnieuw in de beginpositie worden geplaatst, dan dient het bepaalde in lid 1 en lid 2 te worden toegepast.
Moet de gemerkte bal op een acquit worden geplaatst, dan moet die bal zo worden geplaatst, dat de speler het merkteken kan zien. Het beste is de bal zo neer te leggen, dat het merkteken boven op de bal komt te liggen.
Worden de ballen tijdens een partij opnieuw in de beginpositie geplaatst, dan dient de eerstvolgende carambole te voldoen aan het bepaalde in artikel lid 5204, lid 2. Maakt de speler een fout, dan is dit bepaalde niet van toepassing voor de tegenstander. Er is dan immers geen sprake meer van een beginpositie.
Als tijdens een partij de ballen opnieuw in de beginpositie moeten worden geplaatst, dan mag een speler de arbiter bij het herplaatsen van de ballen niet behulpzaam zijn.
Dit mag dus ook niet, als dat herplaatsen in de beginpositie nodig is omdat de speler nog recht heeft op de gelijkmakende beurt. Leeft een speler deze bepaling niet na, dan moet hij wegens touché worden afgeteld, ook al is hij nog niet met zijn beurt begonnen.
* 1. Op het moment dat één van beide spelers als eerste de helft van de partijlengte bereikt, doch niet tijdens een serie, kan de partij voor de duur van maximaal drie minuten worden onderbroken.
2. Indien er naar het oordeel van de arbiter een dringende reden is om de partij, op een ander tijdstip te onderbreken, dan kan dit eveneens worden toegestaan.
Als één of beide spelers van de pauze gebruik wil(len) maken, dient de arbiter dit dus toe te staan.
1. Heeft de arbiter voor één van de spelers de laatste te maken carambole van het voor deze speler vastgestelde aantal te maken caramboles geteld, dan is deze speler winnaar van de partij, ook al blijkt daarna dat door een fout deze speler te weinig caramboles heeft gemaakt, dit met inachtneming van het bepaalde in lid 2 en lid 3.
* 2. Heeft de in lid 1 bedoelde speler een beurt meer gebruikt dan de andere speler, dan heeft de andere speler nog recht op de gelijkmakende beurt, tenzij lid 4 van toepassing is. Als er sprake is van de gelijkmakende beurt, plaatst de arbiter de ballen in de beginpositie als in artikel 5204 omschreven.
3. Behaalt de in lid 2 bedoelde andere speler in de gelijkmakende beurt eveneens het voor hem vastgestelde aantal te maken caramboles, dan is de partij gelijk geëindigd.
* 4. Het bepaalde in lid 2 en lid 3 is niet van toepassing voor wedstrijden, waarin voor partijen of delen daarvan is bepaald, dat de gelijkmakende beurt vervalt.
Bereikt een speler het einde van zijn partij en heeft de andere speler nog recht op de gelijkmakende beurt, dan voegt de arbiter aan de annonce "Noteren.. enz. (zie artikel 5505)" toe: "Gelijkmakende beurt de heer..." of "mevrouw... enz." Uitdrukkingen als "partij", "halve partij", e.d. zijn niet toegelaten. De arbiter dient de gelijkmakende beurt pas te laten beginnen, wanneer de rust in de zaal is teruggekeerd. Het feliciteren van de winnaar moet zoveel mogelijk worden tegengegaan totdat de andere speler die gelijkmakende beurt heeft beëindigd. De eerstbedoelde speler moet tijdens de gelijkmakende beurt op de daarvoor aangewezen stoel plaatsnemen. Hebben beide spelers de partij beëindigd, dan dienen zij zo snel mogelijk de speelruimte te verlaten. Er moet steeds op worden gelet dat een nog aan de gang zijnde partij op een ander biljart niet door het beëindigen van een partij wordt gestoord.
De annonce: "Gelijkmakende beurt de heer...' enzovoort blijft in deze gevallen uiteraard achterwege.
In hoofdstuk IV is per spelsoort aangegeven aan welke aanvullende voorwaarden eveneens moet zijn voldaan om een geldige carambole te kunnen maken.
Elke geldig getelde carambole telt voor één.
1. Een stilliggende bal ligt vast als de arbiter heeft geconstateerd dat deze een andere bal of een band raakt.
* 2. Een bal is uitgesprongen als deze buiten de omlijsting komt of de arbiter heeft geconstateerd dat deze de omlijsting heeft geraakt.
3. Voor het spelen met vastliggende of uitgesprongen ballen zijn de spelregels bepaald in Hoofdstuk IV.
Het mag duidelijk zijn dat de van laken voorziene band geen onderdeel is van de omlijsting, maar van het speelveld.
* Artikel 5209
Fouten als bedoeld in artikel 5207, lid 2 zijn:
* 1. het tijdens de uitvoering van de stoot uitspringen van een of meer ballen, aangeduid met uitgesprongen bal;
* 2. het met de keu, anders dan op de in artikel 5207, lid 1, bedoelde wijze of onverschillig op welke andere wijze, een bal aanraken - uitgezonderd het raken van een bal door een van de andere ballen - aangeduid met touché;
* 3. het door de speler, naar het oordeel van de arbiter, met opzet zo handelen dat hij een of meer ballen zonder deze direct aan te raken van plaats of loop doet veranderen, aangeduid met indirect touché;
* 4. a. het met de pomerans nog in contact zijn met de speelbal op het moment dat deze bal een andere bal of de band raakt;
b. het op of langs de band of de andere bal spelen, als de arbiter heeft aangegeven dat de speelbal vast tegen die band of bal ligt, zonder dat de speelbal eerst door een kopstoot (massé of piqué) wordt losgemaakt, aangeduid met biljardé. Beweegt de andere bal door het verliezen van het steunpunt dat de speelbal hem gaf, dan wordt dat niet als fout aangerekend;
5. het niet met ten minste één voet de vloer raken, op het moment dat de speler afstoot, aangeduid met voeten los;
* 6. het op het moment dat de speler afstoot op de omlijsting, de band of het speelvlak, naar het oordeel van de arbiter, aangebracht hebben van een zichtbaar merkteken, aangeduid met merkteken;
* 7. het spelen met een andere bal dan de speelbal, aangeduid met verkeerde bal;
* 8. het afstoten op het moment dat alle ballen, na het maken van de voorafgaande stoot, nog niet tot stilstand zijn gekomen, aangeduid met bewegende bal(len).
Het niet raken van één of beide aanspeelballen is geen fout in de zin van dit artikel. In artikel 5707 lid 5 is hiervoor opgenomen de annonce ‘mis’.
Springt een bal uit en vangt een ander dan de arbiter die bal op, dan moet deze aan de arbiter worden overhandigd. Het aanraken van de bal door een van de spelers bij het overhandigen van de bal, wordt niet als een fout aangerekend. Is die bal op de grond gevallen, dan dient de arbiter hem te reinigen.
Het komt vaak voor dat een speler met zijn pomerans ongewild de speelbal raakt en deze door een reflexbeweging nog een tweede keer raakt. Men kan dan stellen dat de eerste aanraking - overeenkomstig het bepaalde in artikel 5207, lid 1 - reglementair juist en de tweede aanraking - eveneens overeenkomstig het bepaalde in artikel 5207, lid 1 - reglementair onjuist is.
Men kan ook zeggen dat de eerste aanraking ongewild is, dat de speler niet bewust stootte (wat artikel 5207, lid 1, wel voorschrijft) en dus de bal aanraakte, wat dan als touché moet worden beschouwd. Na deze fout mag de speler de bal niet meer aanraken, de tweede stoot is dan niet geoorloofd en de ballen moeten dan worden teruggelegd in de positie waarin zij lagen (of waarschijnlijk zouden zijn gekomen) na het maken van de eerste fout.
De CSC heeft gesteld dat de ongewilde eerste aanraking van de speelbal als touché moet worden beschouwd en de tweede aanraking niet geoorloofd is. In artikel 5207, lid 1, wordt duidelijk een bewuste stoot bedoeld, in artikel 5209, lid 2, het ongewild aanraken van een bal. Raakt de speler voor de tweede keer zijn speelbal, dan moeten alle daardoor verplaatste ballen worden teruggeplaatst. Dit is daarom zo belangrijk, omdat een speler daardoor niet kan verhinderen dat de ballen in een voor zijn tegenstander gunstige positie blijven liggen. Met een zogenaamde reflexbeweging zou hij anders de drie ballen over het gehele speelvlak kunnen verspreiden.
HOOFDSTUK IV
GROEP A: KLEIN-BILJART
5301
1. Bij het libre-klein mag de speler caramboles maken met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5302 en 5303.
1. Vanuit elk hoekpunt van de banden wordt op het speelvlak langs beide zijden een afstand van 17 cm uitgezet.
De eindpunten van beide afstanden worden door een dunne lijn met elkaar verbonden. Hierdoor ontstaat op het speelvlak in elke hoek een rechthoekige driehoek, verboden zone genoemd, overeenkomstig Aanhangsel A, tekening 3.
* 2. Bij de persoonlijke kampioenschappen in de overgangs- en topklasse, zoals bedoelt in Aanhangsel A van het WR, zijn de in lid 1 bedoelde afstanden: op de korte band 28,75 cm en op de lange band 57,5 cm, overeenkomstig Aanhangsel A, tekening 4.
De uitdrukking 'verboden zone' is eigenlijk een onjuiste benaming, want het is niet 'verboden' in die zone te caramboleren. De geldigheid van een carambole in een dergelijke zone is evenwel aan speciale voorwaarden gebonden.
* 1. Ligt de speelbal vast tegen een of beide aanspeelballen, dan mag de speler kiezen uit:
Ten opzichte van de andere klassen in de spelsoort libre-klein gelden in de overgangsklasse en de topklasse de volgende extra handicaps:
- in de overgangsklasse de grotere verboden zones, overeenkomstig de tekening 4 in aanhangsel A;
- in de topklasse de grotere verboden zones en de verplichtingen dat bij vastliggende ballen deze in de beginpositie moeten worden geplaatst.
Een goed biljart
(Uit Het Biljart juli 1913)
De kwaliteit van een biljart was vroeger toch wel anders dan tegenwoordig en met name het ontbreken van verwarming. Men zocht hier allerlei oplossingen voor (zie hieronder) en bedenk dat dit stuk 93 jaar geleden is geschreven. Voor de authenticiteit laat ik de oude spelling intact.
Wat wij
biljarters dan onder een goed biljart verstaan, is spoedig gezegd. Een tafel is naar ons idee dan pas goed, wanneer hij in alle opzichten correct loopt. Dat dit correcte loopen een uitvloeisel is van zuiver waterpasstellen, van prima laken, geregeld rein gehouden,
van prima ballen, prima banden, etc., wij weten ‘t allen. Er komt echter nog iets anders bij, n.l. de temperatuur en het vochtigheidsgehalte. Twee zeer groote factoren.
Zet een, in alle opzichten, prima biljart in een vochtige ruimte en binnen enkele
uren na plaatsing is het voor 1e klas spelers ongenietbaar .Nu ja, men kan er wel een partijtje op rollen, maar is niet dat, wat men verlangt.
Een nat laken en kleffe ballen leenen zich nu eenmaal niet voor een 1e klasse partij. De ballen kleven vast,
er zit geen schot in. Iedere stoot komt anders uit dan men bedoelt.
Om deze traagheid van ‘t biljart op te heffen, gaat men ‘t biljart verwarmen.
Dit verwarmen, dat tot gevolg heeft, dat ‘t laken, droog en boven kamertemperatuur
komt, geschiedt naar mijne meening, nog op zeer primitieve wijze.
Immers de meest gebruikelijke weg, heden ten dage, is die door middel van waxinelichtjes direkt onder de lei aan te brengen. Een andere methode, welke men o.a. in de biljartzaal van Krasnapolsky
kan bewonderen, is die door middel van de Oud-Hollandsche “test met vuur” geplaatst op een paar metselsteenen. Een zeer aestetisch gezicht opleverend. Intusschen mag niet ontkend, dat deze laatste methode, mits sterk genoeg, te prefereeren valt
boven eerstgenoemde.
Wat toch gebeurt bij de verwarming met kaarsjes? Deze welke op dwarslatten geplaatst worden, direkt onder de lei, verwarmen deze slechts plaatselijk, zoo-dat men betrekkelijk heel warme naast koele plekken verkrijgt. Afgezien van
‘t gevaar van barsten van de lei door deze ongelijkmatige verwarming, lijkt mij deze methode niet ten volle aan ‘t doel te beantwoorden.
Over deze inderdaad “question brulante” nadenkende, kwam ik op een idee, dat ik aan de publiciteit
wensch prijs te geven. Mogelijk dat eenig fabrikant er de juistheid van inziet en in toepassing brengt. (Laat ik tusschen twee haakjes even opmerken, ik mijn idee gratis, om niet, cadeau geef en het niet gepatenteerd heb). Ik stel mij dan als eene juiste verwarming,
slechts de indirekte voor, en wel als volgt:
Men brenge onder ‘t biljart op circa 5 a 10 cm afstand van de lei, een ijzeren plaat aan, passende tusschen de lagers. Deze plaat worde dan van onderen, dus aan de buitenzijde verhit, ‘t gevolg zal zijn dat de ruimte tusschen lei en plaat gevuld
zal worden met heete lucht, die de lei over haar geheele lengte en breedte gelijkmatig zal verwarmen.
Hoe men de plaat zal verhitten is bijzaak. Men kan dit doen door gasvlammen daaronder te brengen, hetgeen vóór heeft dat men de hitte kan
regelen, men kan ook door testen met vuur of waxine-lichtjes in voldoende hoeveelheid, de oplossing vinden. Hoofdzaak is dat de verwarmingsbron niet direkt op de lei kan inwerken.
Ik stel mij volstrekt niet voor, waarde lezer, met deze regelen in den
breede te hebben toegelicht, wat er zooal tot het verkrijgen van een goed biljart behoort, ik zou daartoe afgezien van de technische quaestie, te veel plaatsruimte vergen; ik heb slechts getracht op een kardinaal punt uwe aandacht te vestigen, een zaak waarop
niet genoeg gehamerd kan worden, zoolang er nog directie’s van biljartinrichtingen bestaan, die ‘t gewicht daarvan niet beseffen.